Feligan had al dagen achtereen lopen zoeken naar zijn moeder.. En daarvoor ook al weken, wat een maand geleden gebeurt was zou hij niet meer vergeten, zijn moeder was gekomen en was weer gegaan, waarom? Waarom wou ze hem niet meer zien? Had hij iets verkeerd gezegd ofzo? En zijn broertjes, waar waren die? Hij was hier nu wel, maar zonder zijn familie voelde het niet goed, niet compleet, hij was inmiddels wel volwassen, maar zijn verleden achter volgde hem, en de gedachte aan zijn moeder en broertjes ook.. En zijn vader was ook nog ergens, die hoefde hij niet te zien, nooit meer, en als hij hem ooit zou zien zou hij vechten tot hij er bij neer viel, zijn vader verdiende het niet om te leven, hij wou moormachines van hem en zijn broertjes maken. Hij haatte hem voor eeuwig. Feligan schudde de gedachte van zich af en richtte zich op het vinden van een prooi, hij was erg hongerig geworden. Hij ging stil staan en keek om zich heen, niets te zien, amper wat te ruiken, fijn. Moest hij straks gaan slapen zonder eten? Leefden hier ook nog mensen? Die laatste vraag werd beantwoord, hij voelde dat er iemand naar hem keek. Hij keek om zich heen maar nergens was iets te vinden.. 'Laat je zien.' Zei hij rustig, absoluut niet bang. Hij ging zitten en wachtte tot degene die hier was zich liet zien..